Artikelindex

Twintig tinten tafu
Woensdag 3 april 2013. Koya-san, Japan.

We laten Kobe achter met de wetenschap dat we er dus geen èchte Kobe beef hebben gegeten. Nog steeds een béétje jammer, maar waar we nu heen gaan is het eten ook heerlijk. Of in elk geval: bijzonder. We verplaatsen ons voor twee nachten naar Koya-san, een dorpje dat wordt omringd door acht bergen. De Japanners leggen dit uit als een lotusbloem. Hier bevindt zich het ‘hoofdkwartier’ van de Shingon-stroming van het esoterisch Boeddhisme, wat betekent dat je er veel tempels kunt vinden. Uit de Lonely Planet begrijpen we dat het er meer dan 110 zijn. Vinden onze meiden ook leuk… not. In veel van deze tempels kun je overnachten – dit heet shukubo, oftewel ‘temple lodging’. De Shingon-leer kent zo’n 10 miljoen aanhangers, maar ik zal bekennen dat ik er voordat ik me ging verdiepen in Japan nog nóóit van had gehoord. En van esoterisch Boeddhisme ook niet, maar ik laat me graag door een van jullie bijpraten.

Om in Koya-san te komen moeten we enige moeite doen. Eerst vanaf Kobe met de trein naar Shin-Imamiya, waar we overstappen op de Nankai-lijn. Deze is niet van Japan Rail, dus we moeten er ook een nieuw kaartje kopen naar Gokurakubashi en vanaf daar met de kabelbaan het laatste steile stuk omhoog. We zien veel mensen om ons heen die waarschijnlijk vanuit een omringende stad een dagtocht of overnachting maken en dus maar weinig bagage bij zich hebben. Wij trekken vanuit Koya-san weer verder naar Nara en hebben ons hele hebben en houwen bij ons. Bovendien zijn we veruit de jongsten en de enigen met kinderen. Wat wel weer grappig is, is dat hier opeens allemaal Westerse toeristen zijn. Ook zeker wel Japanners (Koya-san is een befaamd pelgrimsoord), maar wat ik bedoel is dat we vaak de enige westerlingen zijn en nu ineens gaan we op tussen de rest.

DSC06089 klein

Als we in Koya-san aankomen is het ronduit koud. De lucht is grijs, we ademen wolkjes uit… het is niet zo aangenaam. Bij Jimyoin, onze tempel, zijn we vanaf drie uur welkom om in te checken. Nadat we daar onze bagage alvast afgegeven hebben moeten we dus nog even wat tijd doden. Eten is dan altijd lekker, zeker als het koud is, dus duiken we een galerie annex restaurantje in voor een portie vegetarische penne met spinazie en kaas. Lekker hoor, maar ik zit ondertussen al te verzinnen hoe ik dit thuis nog lekkerder kan maken met gebakken stukjes kip erbij. En pijnboompitjes. En… nou ja, ik mis koken dus je snapt het wel.

Nadat we goed verkleumd zijn is het eindelijk drie uur. Joepie, naar binnen! Schoenen uit, slippers aan en hup achter de monnik aan. Die vertelt ons ondertussen de spelregels van de Jimyoin tempel. In de onsen tussen vijf en negen – alleen ‘s avonds welteverstaan. De voordeur gaat ‘s avonds om tien uur op slot, dus voor die tijd binnen zijn aub. Ochtendgebed om half zeven, ontbijt om zeven uur. Klinkt allemaal heel streng nu, maar we wisten dit van tevoren hoor. Voor de kinderen zijn er speciale kinderslippers, en die vinden dat natuurlijk supergrappig.

We rollen de futons en dekbedden alvast uit zodat ze wat van de warmte van de kamer meepikken en zetten de verwarming op standje ‘kernsplitsing’. Dan is er een klopje op de deur: er wordt een dienblad met lekkere verse thee gebracht mèt koekjes. We worden uitgenodigd aan de lage tafel, waar het lange, dekbedachtige tafelkleed een verrassing blijkt te zijn: het is verwármd. Oh, héérlijk! Gelijk de benen eronder en ‘ik wil met jou wel zeven weken onder de elektrieke deken’ neuriën. De kamer is voor Japanse begrippen echt mega: Acht tatami matten aan de ene kant, dan schuifdeuren en weer acht tatami matten. We kunnen er zelfs een dansje in doen.

Deze twee nachten zijn met afstand de duurste van onze trip, maar dat komt ook (eerlijk is eerlijk) omdat het eten er bij is inbegrepen. Dus of we nou slapen voor heel weinig en eten voor heel veel of andersom is niet precies duidelijk. Het eten wordt bereid door de monniken, die koken volgens de Boeddhistisch vegetarische keuken (shojin-ryori), wat inhoudt dat er geen vlees, vis, uien of knoflook worden gebruikt. We hebben voor de kinderen de maaltijd achterwege gelaten en iets meegenomen van de supermarkt.

DSC06130 klein

Om half zeven wordt het eten op onze kamer opgediend. Twee monniken brengen verschillende tafeltjes met kleine kommetjes, schaaltjes en bakjes met allerlei kleine gerechten. Sommige warm, sommige koud. Er is tempura, ingelegde groente en tofu… en dat is eigenlijk de enige dat ik van naam ken. De andere bakjes bevatten gerechten die ik kan omschrijven als ‘friszurig zeewier met kleine tentakel-takjes’, ‘zwarte zoetige reepjes’, ‘soep met vulling die lijkt op draden uit een niet-schoongemaakt aquarium’, ‘soort visstick maar dan van iets anders’, ‘appelmoesgelei van een ondefinieerbare smaak met een puddinkje erin dat ik niet thuis kan brengen’. Oh en rijst natuurlijk (phieuw!), want je wilt ook gewoon vulling in je maag. De monnik wijst alles aan en zegt dan de Japanse naam erbij, waarop ik braaf knik alsof ik het allemaal uitstekend snap. Het meeste is echt lekker hoor, sommige gerechten zoals de appelmoesgelei kan ons minder bekoren, maar het is al met al heel bijzonder. En hoewel we voor de kinderen geen maaltijd besteld hebben, is er voor hen ook een tafeltje met een kommetje voor de rijst, een vorkje en een bordje. Heel attent.

Als het op is mogen we de monniken bellen en wordt alles opgehaald. Ze maken dan gelijk onze futons op, zodat we klaar zijn voor de nacht. De kussens hier zijn gevuld met een soort kralen, zodat het lekker koel blijft. Het klinkt even alsof je op schelpen gaat liggen, maar zolang je niet te druk beweegt slaapt het prima. De kachel blijft op de sluimerstand aan, de wekker staat gezet op zes uur. We kijken terug op een bijzondere dag en maken ons klaar voor de volgende!

 

Cosmic Buddha
Donderdag 4 april 2013. Koya-san, Japan.

Thuis in Nederland is om zes uur opstaan voor ons een hele normale tijd – voor Maarten zelfs al uitslapen. Maar als hier de wekker afloopt voelt het ineens beestachtig vroeg. We overwegen nog heel even om het ochtendgebed te laten schieten, maar realiseren ons ook dat om zeven uur het ontbijt wordt gebracht, dus dat van uitslapen toch al geen sprake is. Oké, uit de veren en in de kleren dan.

Precies om half zeven lopen we de hondo in, de gebedszaal. We hadden verwacht hier alle monniken aan te treffen (behalve degenen die ontbijt moeten maken), maar het is helemaal anders. Er is maar één monnik, en die bidt ‘by proxy’ voor de rest van zijn collega’s. Tenminste, dat maken wij er dan maar van. De sfeer in de hondo is bijna kerstachtig: weinig licht, gouden versieringen en hier een daar een kaars. We nemen plaats op een krukje en luisteren naar de geknielde monnik die diep vanuit zijn keel in één adem teug hele lange zinnen van korte woorden (of klanken?) bidt terwijl hij af en toe op een klankschaal slaat. Tara en Mila zijn na een kwartier wel uitgeluisterd maar houden het keurig vol en krijgen van ons daarom lekker twee stickers.

Terug op de kamer zijn de futons en dekbedden inmiddels opgeruimd en het ontbijt klaargezet door de ontbijtploeg. Oeh, dat is wel even iets anders dan warme chocoladecroissantjes en verse jus. Er ligt een dikke plak gekookte zoete aardappel in gelei, een stukje nori-vel, een bakje zwarte fliebeltjes met sesamzaadjes erop, aangemaakte sla, rijst en groene thee. Voor de meiden hebben we kwark met cruesli geregeld, en daar ben ik eigenlijk best een beetje jaloers op…

De ochtendstond heeft goud in de mond, en dat merken we. Om iets over acht zitten we al in de bus op weg naar onze eerste stop in Koyasan. Dat is Okuno-in, een combinatie van een tempelcomlex en een begraafplaats. Als we het terrein een stukje oplopen worden we gelijk gegrepen door de sfeer. Het ligt prachtig in de bossen, overal staan Boeddhabeelden en beeldjes met schattige rode gebreide mutsjes en een soort schortjes, er staan prachtige pilaren waar mos op is gegroeid. ‘t Is bijna sprookjesachtig en je vergeet ondanks de duizenden graven haast dat het een begraafplaats is. We fotograferen er op los.

DSC06203 kleinDSC06285 klein

Dan komen we in het ‘binnenste’ gedeelte van het terrein. Vanaf daar mag niet meer gefotografeerd worden, jammer. We steken de Ichi-no-hashi brug over en zien houten ‘prikkers’ in het water staan waarvan we gelezen hebben dat dit herinneringstekens zijn voor geaborteerde kinderen en mensen die verdronken zijn. Als we verder lopen komen we bij de Toro-do, de lantaarnhal. Dit is een groot gebouw met daarin veel, héél veel lantaarns. Van twee lantaarns wordt beweerd dat deze al 900 jaar branden. Naast de Toro-do staat nog een lantaarn-gebouw, maar deze is kleiner. Er hangen dus ook allemaal (elektrische) lantaarns in, en als we ons behoedzaam tussen de rijen doorwurmen zien we zelfs nummerbordjes hangen die tot ver in de 14.000 gaan. Je kunt je voorstellen dat het een prachtig gezicht is. Hier is ook het mausoleum van de oprichter van deze Boeddhistische stroming. Zijn volgers zeggen liever niet dat hij dood is, maar ‘in eeuwige staat van meditatie’. Whatever works for you, baby.

We wandelen op ons gemakkie terug over de begraafplaats en pakken dan de bus naar Kongobu-ji. Dit is het ‘hoofdkantoor’ van de Shingon-stroming. Bij het complex ligt een prachtige rotstuin met strak geharkt grind. Een kopje groene thee en een koekje zijn inbegrepen bij de prijs. De dame ziet ons aankomen en zet alles alvast klaar op een dienblaadje. Voordat we het mee mogen nemen wil ze eerst onze toegangsbewijzen zien. Ze lijkt een soort van geschrokken als we maar twee kaartjes hebben – de kinderen waren gratis. In een flits lijkt het erop alsof ze denkt: ‘Shit, nou krijgen ze vier koekjes terwijl ze maar twee kaartjes hebben gekocht’, maar ze besluit zich niet te laten kennen. Onze kinderen krijgen ook thee. Met een koekje. Zonder kaartjes. Poehpoeh.

Als we de grote tempel uitkomen scharrelen we in de supermarkt onze lunch bij elkaar. Het is vandaag een prachtige dag: de zon schijnt zelfs uitbundig. Héél anders dan gisteren, toen we nog liepen te blauwbekken tot we onze kamer op mochten. En ja hoor, we zien ook nog een bankje. Een unicum! We genieten in het zonnetje van de boterhammetjes en wat opgewarmde gyoza. Dan wandelen we terug naar Jimyoin voor Mila’s rustmomentje (aka Maarten’s rustmomentje). Onze megahandige huur-router heeft in deze bergen geen bereik. We zitten dus zonder wifi. Niet het eind van de wereld, maar je merkt wel hoe handig het is om altijd en overal internettoegang te hebben.

In de middag wagen we ons nog aan één tempelcomplex, de Garan. Dit is best een uitgestrekt terrein, dus de meiden kunnen er even lekker rondrennen en energie kwijtraken. We bezoeken de Kondo (Grote Zaal) en de Dai-to (Grote Pagoda), waarvan gezegd wordt dat deze precies het hart vormt van de lotusvormige bergring om Koyasan. In de grote pagoda (die ècht heel groot is) zien we de Dainichi-nyorai oftewel de Cosmic Buddha. Jammer genoeg mogen hier ook geen foto’s van gemaakt worden, maar de zaal is echt prachtig geschilderd en de Boeddha is indrukwekkend.

Met lief samen spelen hebben onze meiden allebei weer een sticker gescoord. Daarmee komt het totaal op vijf, dus weer tijd voor iets leuks of lekkers. We zoeken een bakkertje voor een lekkere koek ofzo maar vissen achter het net. Tara en Mila houden het tegoed. We wandelen terug naar onze slaaptempel en gaan lekker aanklungelen op onze kamer terwijl Maarten de onsen induikt. Na een half uur staat hij al weer in de kamer, helemaal roze verkleurd van het (te) hete water. Toch even lekker ontspannen en in elk geval helemaal warm.

DSC06355 klein

Om zes uur brengt een monnik ons eten voor vanavond. Wederom heel bijzonder en het meeste ook heel smakelijk. De vitaminen duwen we in de kinderen: de druiven gaan rechtstreeks naar Tara, de worteltjes en peultjes worden onder beide meiden verdeeld. Dan rest ons nog ‘zure noedels met komkommer’ (lekker!), een pannetje soep, een kommetje soep, blokjes ‘piep-tofu’ (van die tofu die langs je kiezen piept, alsof je op rubber bijt) en een drietal andere tofu-variaties. Ook zijn er walnoten, tempura met grof gemalen zout, wat ingelegde groenten, een salade en een schaaltje paddenstoeltjes. Wellicht zijn wij niet alle gerechten gewend, maar er is echt veel aandacht besteed aan zowel de smaak als de presentatie.

De tafeltjes worden opgeruimd door wat ik noem de ‘jammer-monnik’. Niet omdat ‘ie' jammert, maar omdat het voor het vrouwelijk deel van de bevolking zo verrekte jammer is dat ‘ie’ monnik is geworden. En dat het zo jammer is dat ik geen Japans spreek. En dat het zo jammer is dat je z’n billen niet kunt zien door dat gewaad. En dat het zo jammer is dat ‘ie’ niet mee kan in de koffer, dan kan hij bij ons elke dag de tafel dekken en afruimen en ons bed opmaken en afhalen. We zetten de meiden met gepoetste tanden en in pyjama voor de rand van hun bedjes en blazen ze om. Lukt niet. ‘Papa moet even bij ons komen liggen’. Ach waarom ook niet, thuis zitten we snel genoeg weer in een slaapritme zonder dit soort tijdrovende ritueeltjes. Toch? Wishfulthinking…

Partners

Social Media

Houd jij van Verre reizen met kinderen? Volg, like en blijf op de hoogte!